DE EUREKA
Willem Bogtstra
Mijn vader was huisarts te Makkum van 1933 tot 1968. Zijn grote passie was varen. Direct na zijn studie is hij anderhalf jaar gaan varen als scheepsarts op het vrachtschip de Dnjember onder kapitein Kuimans. Het vaargebied was vooral de Indonesische Archipel. Na wat omzwervingen kwam hij in Makkum terecht waar hij lange tijd de enige huisarts was. In zijn passie kon hij zich daar natuurlijk volledig uitleven met het IJsselmeer naast de deur. Voor de oorlog bezat hij een speedboot, “De Vlo”genaamd en als ik de Makkumer vissers mag geloven, nam hij daarmee de nodige risico’s. Het was een kleine boot met een aanhangmotor waarin hij stond en stuurde met een touw aan zijn been. Tijdens een gebeurtenis waar ik nog de rillingen van krijg, sloeg hij om, het touw wikkelde zich om zijn been en kwam in de schroef. Vlak voordat zijn voet de schroef bereikte, brak het touw en was het eindresultaat een lange revalidatie wegens een ernstig gekneusd been. In elk geval enige roekeloosheid was hem niet vreemd. Na de oorlog kocht mijn vader een zestien kwadraat waarmee wij geregeld op het IJsselmeer zeilden. Een week per jaar kwam er een waarnemer en gingen we met het hele gezin ( vader, moeder en drie kinderen ) een week varen. ’s Nachts sliepen we dan bij boeren in het hooi. Een bijzondere herinnering. Zo rond 1950 kochten we een Sneeker Meerkruiser, een houten schip gebouwd door de Sneeker jachtbouwer Jan Kuipers. Het was ongeveer 7,5 meter lang en had een doorlopende kajuit waarop de mast was geplaatst waaraan een torentuig gehesen werd. Een eencilinder inbouw penta zorgde verder voor de voortstuwing. De motor moest nog aangeslingerd worden en daarbij zijn de nodige onwelvoeglijke woorden gevallen. Met dit schip ( De Marsang, Fries voor Meerzang ) hebben we lange tochten gemaakt over Waddenzee en IJsselmeer. Na deze misschien wat lange en misschien overbodige inleiding kom ik nu bij de Eureka. Puttend uit mijn geheugen zal er vast hier en daar een jaartal niet volledig kloppen maar ik denk dat wij de Eureka kochten in 1954 of 1955. Het lag te koop in Sneek en heette toen de Ellen Cornelia. Het was een ongeveer 9 meter lange Beulaker Meerkruiser gebouwd door Huisman op de werf,”De Ronduite”te Wanneperveen. Een prachtig teakhouten scherp jacht met de mast voor de kajuit, toren getuigd en uitgerust met een boomfok. Een mooi rondlopend teakhouten dek completeerde deze beauty. De motor was een tweecilinder Volvo-Penta, electrisch startend. De kuip was ruim en zelflozend. In de kajuit zaten aan de zijkanten twee banken, aan stuurboord een hondenkooi en in de punt ook nog twee taps toelopende kussens waar twee mensen redelijk konden slapen. Verder was er een opklaptafel en zat er aan bakboord een gasstel met een gootsteentje en een kraan. Voor zover wij weten zijn er van dit type drie stuks gebouwd.
Toen we het schip zagen waren we direct verkocht en het schip ook. De prijs kan ik me niet herinneren maar ik denk dat die rond de twaalf duizend gulden lag. Mijn vader zei: “Eindelijk heb ik het schip gevonden waar ik altijd van gedroomd heb.”En zo ontstond de naam “Eureka.”We hebben er fantastisch mee gezeild op Wadden, IJsselmeer maar ook op de meren en rivieren. De boomfok maakte het mogelijk alleen met de Eureka te varen en dat deed mijn vader dan ook geregeld. U moet zich voorstellen dat er in die tijd nog geen diensten voor huisartsen bestonden en dat betekende dat je als huisarts altijd bereikbaar moest zijn. Nu moet je dat niet vergelijken met de huidige tijd. Er bestond geen draagbare telefoon, geen pieper. De bereikbaarheid bestond er uit dat mijn moeder meestal wel ongeveer wist waar mijn vader was en dan wat mensen belde met het verzoek naar hem uit te kijken. Voor de bereikbaarheid aan boord had mijn vader op het strandje een paal laten slaan waaraan een
toeter hing. Kwam er iemand voor een spoedgeval dan werd hem of haar verzocht naar de Zandkop te fietsen en daar op de toeter te blazen. Voor vader een teken dat hij zich moest melden. Mijn moeder was eigenlijk geen varensgezel. Ze vond het leuk aan boord maar hield niet van scheef gaan. Zo na 1955 kregen we wat meer armslag omdat er zich een tweede arts in Makkum vestigde. Nu kon er eens iets geregeld worden en konden we zelfs drie weken met vakantie. Deze werd als volgt verdeeld. Vader en ik gingen de eerste week samen op pad en dan kon er echt gezeild worden. De laatste twee weken kwam moeder aan boord en kwam er een kleedje op de tafel waarop een altijd brandend theelichtje stond. Zij had het woord gezelligheid hoog in het vaandel. We “motorden” dan veel en alleen bij een zacht briesje werd er wel eens gezeild. Een brandend theelichtje was het criterium. Vader viste dan veel en ik zeilde met mijn eigen 12 voetsjol. Een herinnering heb ik aan een nachtje poeren op het Gaastmeer. We vingen veel paling en vader gooide deze in de kuip. Daarbij dacht hij niet aan afvoeren van de zelflozende kuip en aan het einde van de nacht bleken vele palingen via deze weg het ruime sop te hebben gekozen. Gelukkig was dat bij ons aanleiding tot een onbedaarlijke lachbui. Zoals ik al zei, was mijn vader enigszins roekeloos aangelegd en dat kwam naar voren tijdens een tocht op de IJssel. We voeren stroomafwaarts op de motor en bij Arnhem zei ik dat we de brug niet met staande mast konden passeren. Nu was strijken met gebruik van een bok een hele onderneming en vader had daar duidelijk weinig zin in en derhalve hield hij vol dat het wel kon. Vlak voor de brug zag hij dat het mis ging en probeerde hij nog te draaien. De stroom kreeg ons te pakken toen we dwars lagen en we werden met de mast tegen de brug geduwd. De mast zal zo’n 5 centimeter te lang geweest zijn. We gingen scheef en gleden zo onder de brug waar we tussen de balken precies pasten en zo gingen we bonk, bonk van balk naar balk en passeerden tenslotte toch met staande mast de brug. We hebben wat meegemaakt met vader en de Eureka. Als jongen heb ik het beleefd als een groot avontuur. Voor zover ik me kan herinneren is de Eureka verkocht rond 1968 aan iemand in Muiden. Daar ben ik niet meer bij betrokken geweest. Zelf ben ik samen met mijn vrouw helemaal overgestapt op het roeien. We maken lange tochten in een Friese roeiboot, een z.g. Wyldsjitter, een jachtbootje dat gebruikt werd voor de jacht op ganzen en eenden. Het is een ideaal bootje om langdurig mee onderweg te zijn. We kunnen alles meenemen zoals tent, slaapzakken enz. Onze langste tocht heeft drie maanden geduurd en ons van Sneek via de rivieren naar de Middellandse Zee gevoerd. Zo ziet u waar een opvoeding op een Beulaker Meerkruiser toe kan leiden.